-
1 mess with
lastig vallen, hinderen, kwellenmess with♦voorbeelden:don't mess with heroin • blijf van heroïne af -
2 tease
n. plaaggeest; het lastig vallen--------v. pesten, lastig vallentease1[ tie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 flirt————————tease2〈 werkwoord〉1 plagen ⇒ lastig vallen, pesten♦voorbeelden:1 tease someone to do something • iemand aanzetten/pressen iets te doentease someone for something • iemand lastig vallen om -
3 accost
-
4 badger
n. das (marterachtig roofdier)--------v. lastig vallenbadger1[ bædzjə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 das————————badger2〈 werkwoord〉1 pesten ⇒ sarren, lastig vallen♦voorbeelden: -
5 besetting
-
6 importune
-
7 molest
-
8 persecute
v. vervolgen; kwellen, pijnigen, lastig vallen[ pə:sikjoe:t]♦voorbeelden: -
9 pester
v. kwellen, lastig vallen, pesten[ pestə]1 kwellen ⇒ lastig vallen, pesten♦voorbeelden:pester someone for something • bij iemand om iets zeuren〈 figuurlijk〉 pester the life out of someone • iemand het leven zuur/onmogelijk maken -
10 plague
n. plaag, pest--------v. plagen; lastig vallenplague1[ pleeg] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 lastpost3 pest♦voorbeelden:the plague • de builenpest————————plague2〈 werkwoord〉 -
11 trouble
n. zorg; moeite; last--------v. moeite nemen; hinderen; lastig vallentrouble1[ trubl]2 tegenslag ⇒ narigheid; probleem♦voorbeelden:1 that is the least of my troubles! • dat is mij een zorg!2 get into trouble • in moeilijkheden raken/brengenno trouble at all! • het is geen moeite hoor, graag gedaan!♦voorbeelden:————————trouble2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 kwellen♦voorbeelden:what troubles me is … • wat me dwars zit is …2 may I trouble you for the salt? • wilt u het zout even geven? -
12 worry
n. zorg; bezorgdheid; bron van zorgen; het scheuren van vlees (bij honden)--------v. bezorgd maken; zich bezorgd maken; lastig vallen; verscheuren van vlees (bij honden); vooruitgaan bij inspanningworry1[ wurrie] 〈meervoud: worries〉♦voorbeelden:————————worry2〈 worried〉1 〈+about/over〉zich zorgen/ongerust maken (over)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lastig vallen ⇒ hinderen, storen♦voorbeelden:the rain doesn't worry him • de regen deert hem nietworry oneself (about) • zich zorgen maken (om)you'll worry yourself to death • je maakt je veel te drukworry someone for • bij iemand zeuren om -
13 botheration
interj. uitdrukking van ergernis--------n. toestand van lastig vallen of lastig te worden gevallen[ boðəreesjn]♦voorbeelden:¶ botheration! • wat naar nou!, wat vervelend! -
14 agitate
v. ageren, schudden; lastig vallen; opwinden (bij propaganda)[ ædzjitteet]1 ageren♦voorbeelden:1 agitate for/against • actie voeren voor/tegenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schudden ⇒ roeren, bewegen2 verontrusten ⇒ opwinden, (be)roeren -
15 annoy
v. irriteren, ergeren[ ənoj]1 ergeren ⇒ kwellen, irriteren2 lastig vallen ⇒ hinderen, plagen♦voorbeelden:be annoyed with someone • boos zijn op iemand -
16 barge in on someone
barge in on someone -
17 barge
n. schuit,boot--------v. stommelenbarge1[ ba:dzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schuit ⇒ praam, aak2 sloep————————barge2♦voorbeelden:barge in on someone • iemand lastig vallen -
18 be at
-
19 bombard
v. bombarderen[ bomba:d]1 bombarderen ⇒ onder granaatvuur leggen, met bommen/granaten beschieten/bestoken; 〈 figuurlijk〉 bestoken, lastig vallen♦voorbeelden: -
20 bother
n. last; hinder--------v. vervelen, hinderen; moeite doenverdorie, wat vervelend————————bother1[ boðə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 last ⇒ lastpost, plaag2 moeite ⇒ probleem, moeilijkheid♦voorbeelden:————————bother2♦voorbeelden:don't bother • doe maar geen moeite¶ bother • verdorie, wat vervelendII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lastig vallen ⇒ dwarszitten, irriteren♦voorbeelden:his leg bothers him a lot • hij heeft veel last van zijn beenbother the lot of you, be quiet • hou verdomme allemaal je monddon't bother your sister when she is reading • laat je zusje met rust als ze zit te lezenI can't be bothered • ik heb geen zin/dat is me te veel moeitewhat's bothering her? • wat heeft ze toch?
См. также в других словарях:
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
fallen — beeinflussen; (sich) auswirken (auf); einwirken (auf); stürzen; purzeln (umgangssprachlich); plumpsen (umgangssprachlich); fliegen (umgangs … Universal-Lexikon
Fallen — Abfall; Niedergang; Fall; Sturz; Untergang; Sinken * * * fal|len [ falən], fällt, fiel, gefallen <itr.; ist: 1. a) sich (durch sein Gewicht, seine Schwere) aus einer bestimmten Höhe rasch abwärtsbewegen: Dachziegel sind vom Dach gefallen; der… … Universal-Lexikon
fällen — roden; abholzen; umhauen; absägen * * * fal|len [ falən], fällt, fiel, gefallen <itr.; ist: 1. a) sich (durch sein Gewicht, seine Schwere) aus einer bestimmten Höhe rasch abwärtsbewegen: Dachziegel sind vom Dach gefallen; der Baum fiel… … Universal-Lexikon